Opnieuw opting-in verzoek als lidmaatschap gemeenteraad onderbroken is geweest

Opnieuw opting-in verzoek als lidmaatschap gemeenteraad onderbroken is geweest

De arbeidsverhouding van een lid van de gemeenteraad met de gemeente kwalificeert niet als een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Hetzelfde geldt voor een lid van de Provinciale Staten in relatie tot de provincie.

Krachtens artikel 2g van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 juncto artikel 4, onderdeel f, Wet LB kunnen het gemeenteraadslid en de gemeente door middel van een gezamenlijke verklaring – vóór de eerste beoogde inhouding van loonbelasting – aan de Inspecteur het verzoek doen om de arbeidsverhouding als dienstbetrekking te beschouwen. Dit is een zogeheten opting-in verzoek. Het regime van de loonbelasting kan pas ten aanzien van deze arbeidsverhouding worden toegepast als de Inspecteur met het opting-in verzoek heeft ingestemd.

Op 10 april 2020 is een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) gepubliceerd waarin het ging om de vraag of het gemeenteraadslid geopteerd had voor de loonbelasting, dan wel dat de raadsvergoeding als resultaat uit overige werkzaamheden belast is. Het gemeenteraadslid stelde het laatste, zodat hij kosten die hij gemaakt zou hebben ter zake zijn raadslidmaatschap als kosten in aftrek kon brengen. De Inspecteur stelde dat sprake was van een (fictieve) dienstbetrekking en baseerde zich daarbij op de inhouding van loonbelasting door de gemeente, de vermelding van de opting-in regeling op de jaaropgave van de gemeente en op mededelingen van het raadslid dat hij in het verleden wel eens een formulier heeft ondertekend.

Het Hof stelde de raadslid toch in het gelijk omdat de Inspecteur geen opting-in verklaring kon overleggen die betrekking had op het betreffende kalenderjaar. Wel op andere jaren maar een keuze voor kwalificatie van de arbeidsverhouding als dienstbetrekking geldt slechts voor een aaneengesloten periode van dezelfde arbeidsverhouding. Bij beëindiging van een bestaande arbeidsverhouding als raadslid welke wordt gevolgd door een vergelijkbare arbeidsverhouding met dezelfde gemeente ontstaat een nieuwe arbeidsverhouding. In die situatie loopt een eerder gemaakte keuze niet automatisch door, maar dient voor de nieuwe aangevangen, arbeidsverhouding door middel van een gezamenlijke verklaring een nieuwe keuze aan de Inspecteur kenbaar te worden gemaakt.

Waarschijnlijk doordat hij overtuigd was van zijn gelijk, had de Inspecteur de in aanmerking te nemen kosten van het raadslid van bijna € 9.000 niet betwist. Nu er geen sprake was van een fictieve dienstbetrekking werd het belastbare inkomen uit werk en woning van het raadslid met deze kostenaftrek verminderd.

Belang voor de praktijk
Uit deze uitspraak wordt niet duidelijk of de gemeente de werkkostenregeling in het betreffende kalenderjaar toepaste. Het belang van deze vaststelling is dat onder het regime van de werkkostenregeling raadsleden bepaalde kostenvergoedingen ‘netto’ ontvangen wanneer zij geopteerd hebben voor de loonbelasting. Het rechtspositiebesluit verplicht de gemeente immers om bepaalde kostenvergoedingen aan raadsleden als eindheffingsloon aan te wijzen. De raadsleden die niet geopteerd hebben voor de loonbelasting ontvangen hetzelfde bedrag, zij het bruto. In casu zou dat kunnen betekenen dat de raadslid kostenvergoedingen heeft ontvangen die abusievelijk niet op de jaaropgave zijn vermeld, omdat de gemeente meende dat sprake was van opting-in en dat zij dientengevolge eindheffingsloon heeft verstrekt. De vraag is of de Inspecteur dit heeft onderzocht..

Deze uitspraak maakt duidelijk dat het goed is om te bezien of van alle raadsleden een geldige opting-in verklaring in de administratie is opgenomen. Mocht de arbeidsverhouding van het raadslid onderbroken zijn geweest, dan ontstaat een nieuwe arbeidsverhouding. Er moet dan een nieuwe keuze worden gemaakt voor opting-in.

Publicatiedatum: 12 april 2020


Deel dit nieuwsbericht