Overgang eigendom op leasingnemer bij einde leaseovereenkomst: handeling wordt gelijkgesteld aan verkrijging investeringsgoed

Overgang eigendom op leasingnemer bij einde leaseovereenkomst: handeling wordt gelijkgesteld aan verkrijging investeringsgoed

Op 2 juli 2015 heeft het Hof van Justitie (hierna: het hof) arrest gewezen in de zaak NLB Leasing (hierna: NLB) tegen Republika Slovenija (Slovenië). Het hof heeft geoordeeld dat wanneer een leaseovereenkomst voor een onroerend goed bepaalt dat aan het einde van die overeenkomst de eigendom overgaat op de leasingnemer, de handeling die uit een dergelijke overeenkomst voortvloeit, gelijkgesteld moet worden aan de verkrijging van een investeringsgoed. Financial lease kan daarmee onder omstandigheden leiden tot een levering voor de btw.

Belang voor de praktijk
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden is leasing de levering van een goed of het verrichten van een dienst. Het onderscheid is van belang voor de facturering, het tijdstip waarop de btw is verschuldigd, de maatstaf van heffing, de toepassing van een vrijstelling en de belastbaarheid van de leaseprestatie in Nederland. In zijn besluit over btw-heffing bij leasing heeft de staatssecretaris van Financiën vastgesteld dat er sprake is van een levering, als uit de voorwaarden van het leasecontract blijkt dat de macht om als eigenaar over het goed te beschikken is overgedragen.

Feiten
NLB, als lessor, en Domino ing, d.o.o. (hierna Domino), als kredietnemer, hebben twee leaseovereenkomsten gesloten ter zake van de huur van twee onroerende goederen. NLB heeft, omdat Domino haar verplichtingen niet nakwam, die onroerende goederen in overeenstemming met die overeenkomsten weer in bezit genomen, die aan een derde verkocht en de meerwaarde uit die verkoop aan Domino vergoed, onder aftrek van het bedrag voor de koopopties.

Oordeel HvJ
Het hof oordeelt dat wanneer een leaseovereenkomst voor een onroerend goed bepaalt dat aan het einde van die overeenkomst de eigendom overgaat op de leasingnemer en de optelsom van de leasetermijnen praktisch gelijk is aan de verkoopwaarde van het goed, de handeling die uit een dergelijke overeenkomst voortvloeit, gelijkgesteld moet worden gesteld aan de verkrijging van een investeringsgoed.
Vervolgens oordeelt het hof dat een belastingplichtige zijn maatstaf van heffing niet mag verlagen wanneer hij overeenkomstig de contractvoorwaarden alle betalingen heeft geïnd die de tegenprestatie waren voor de handelingen die hij heeft verricht of wanneer de andere contractpartij, zonder dat de overeenkomst is verbroken of geannuleerd, aan de belastingplichtige niet langer de overeengekomen prijs is verschuldigd.
Verder behandelt het hof de vraag of het neutraliteitsbeginsel eraan in de weg staat dat de lessor twee keer btw betaalt, eerst bij de sluiting van een leaseovereenkomst met daarin een koopoptie en de tweede keer bij de verkoop van het goed dat voorwerp van die overeenkomst is aan een derde onderneming wegens de niet-nakoming van zijn verplichtingen door de leasingnemer. Volgens het hof verzet het neutraliteitsbeginsel zich er niet tegen dat over een verrichting op het gebied van lease die betrekking heeft op onroerend goed en over de verkoop van dat onroerend goed aan een derde (ten opzichte van de leaseovereenkomst), afzonderlijk btw wordt geheven als die handelingen niet als één enkele handeling kunnen worden beschouwd. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen.  

Publicatiedatum: 14 juli 2015


Deel dit nieuwsbericht