Parkeren bij attractiepark is een zelfstandige prestatie belast met 21% btw

Parkeren bij attractiepark is een zelfstandige prestatie belast met 21% btw

Op 23 maart 2017 is een uitspraak gepubliceerd waarin Rechtbank Gelderland (hierna: rechtbank) heeft geoordeeld dat het parkeren bij een attractiepark, vakantiepark en waterpark niet als bijkomend kan worden gezien, maar moet worden beschouwd als een zelfstandige prestatie. Het verlaagde btw-tarief (6%) kan niet worden toegepast.          

Belang voor de praktijk
Recent zijn er diverse uitspraken verschenen van feitenrechters over het btw-tarief ten aanzien van het parkeren bij een park. Zo oordeelde Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn uitspraak van 13 september 2016 dat het gelegenheid geven tot parkeren buiten de hekken van een natuurpark is aan te merken als een zelfstandige prestatie, belast met 21% btw. In dezelfde zaak had Rechtbank Gelderland in haar uitspraak van 27 augustus 2015 nog geoordeeld dat het parkeren opging in het verlenen van toegang tot het natuurpark, waardoor het verlaagde btw-tarief kon worden toegepast. Blijkbaar zijn de feitenrechters het niet met elkaar eens. 
Op basis van nationale en Europese jurisprudentie zien wij aanknopingspunten om onder bepaalde omstandigheden het verlaagde btw-tarief op het parkeren bij parken toe te passen.

Feiten
X exploiteert een attractiepark, een vakantiepark en een waterpark (de parken). Tegenover de hoofdingang ligt een parkeerterrein. De toegangsprijzen voor de parken bedragen, afhankelijk van de periode in het jaar, € 13,50 tot € 27,50 voor het attractiepark en € 8 voor het waterpark (in combinatie met de toegang tot het attractiepark). Tegen betaling van € 7,50 kan de auto op het parkeerterrein worden geparkeerd. Over de omzet die wordt behaald met toegangskaarten voldoet X 6% btw op aangifte. Over de opbrengsten van het parkeren voldoet X 21% btw op aangifte.

In geschil is of het parkeren op het parkeerterrein een bijkomende dienst is bij het verlenen van toegang tot de parken en of het verlaagde tarief dus daarop mag worden toegepast.

Oordeel rechtbank
Eerst zet de rechtbank uiteen dat als voorwaarde voor het aanmerken als een bijkomende prestatie geldt dat de prestatie voor de klant geen doel op zich vormt, maar een middel is om de hoofdprestatie onder de beste voorwaarden te genieten. Of hiervan sprake is, moet worden beoordeeld aan de hand van de kenmerken van de handeling, met inachtneming van de beleving van de modale consument. Ook is de verhouding tussen de prijs van de hoofd- en deelprestatie een criterium.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het parkeren bij de parken niet als bijkomend worden gezien, maar moet, gezien vanuit de modale consument, worden beschouwd als een zelfstandige prestatie. De rechtbank overweegt hierbij:

  • dat men in dit geval ook op het parkeerterrein kan parkeren zonder de parken te bezoeken. Dat dit in de praktijk niet of nauwelijks zal voorkomen, doet daaraan niet af;
  • dat apart voor het parkeren moet worden betaald, dat die betaling per auto en niet per bezoeker geschiedt en dat ook kan worden betaald voor het parkeren zonder tegelijk voor toegang tot de parken te betalen;
  • dat het parkeren voor de bezoekers een doel op zich is;
  • dat het parkeren niet een middel is om het eigenlijke bezoek aan de parken onder de best mogelijke voorwaarden te genieten; en
  • dat de vergoeding voor het parkeren relatief hoog is.

Het verlaagde btw-tarief kan dus niet worden toegepast.

Publicatiedatum: 20 april 2017


Deel dit nieuwsbericht