Perceel is bouwterrein ondanks aanwezigheid fundering

Perceel is bouwterrein ondanks aanwezigheid fundering

Op 26 juni is een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gepubliceerd waarin het hof oordeelde dat onbebouwde grond/een bouwterrein is geleverd, omdat losse puinresten en de fundering niet als bouwwerk kunnen worden aangemerkt.

Belang voor de praktijk
Het oordeel van het hof is in overeenstemming met Europese jurisprudentie en de visie van de staatssecretaris van Financiƫn in het Vastgoedbesluit. Uit paragraaf 4.3.3 van het Vastgoedbesluit volgt dat de staatssecretaris van mening is dat in geval van gedeeltelijke sloop grond waarin de fundering nog aanwezig is voor de btw nog steeds bebouwde grond is.

Feiten
Ter zake van de levering van het appartementsrecht door X B.V. aan J heeft de inspecteur door middel van de naheffingsaanslag 2007 omzetbelasting nageheven. Dit omdat volgens de inspecteur ten tijde van deze levering sprake is van een bouwterrein, zodat geen overdrachtsbelasting, maar omzetbelasting is verschuldigd. Ook heeft de inspecteur een naheffingsaanslag 2009 opgelegd. De inspecteur stelt zich op standpunt dat de vrijgestelde verhuur van winkelruimte 3 heeft geleid tot een integratielevering.

Oordeel hof
Bouwterrein
Vaststaat dat X B.V. zich jegens de verkoper ertoe heeft verbonden de oude opstal op het perceel volledig te slopen. Voorts staat vast dat de sloop van de opstal eind 2004 heeft plaatsgevonden. Het hof gaat er veronderstellenderwijs van uit dat zich ten tijde van de levering nog fundering in de grond bevond en er nog puinresten op de grond lagen. Het hof oordeelt dat voor zover sprake was van losse puinresten, er geen sprake is van een bouwwerk. Een bouwwerk is immers een met de grond verbonden constructie. 
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de fundering kan worden aangemerkt als een bouwwerk. Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad oordeelt het hof dat bij de beoordeling of het perceel als bouwterrein moet worden aangemerkt, acht dient te worden geslagen op hetgeen ten tijde van de levering is beoogd met het perceel. Zowel X B.V. als J had ten tijde van de levering de bedoeling het perceel te gaan gebruiken om daarop het appartementencomplex te realiseren. Uit de stukken van het geding leidt het hof af dat X B.V. de bedoeling had een parkeergarage onder het appartementencomplex te realiseren en dat in verband met de realisatie de resterende fundering moest worden verwijderd. De fundering is bij de aanvang van de bouwwerkzaamheden, kort na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning, daadwerkelijk verwijderd. Dit brengt volgens het hof mee dat de fundering geen zelfstandige betekenis had. De fundering kan derhalve niet als bouwwerk worden aangemerkt. Dit zou naar het oordeel van het hof anders kunnen zijn indien partijen ten tijde van de levering de intentie hadden een nieuw gebouw op de oude fundering te bouwen, maar dat is niet gesteld of aannemelijk geworden. Op grond van het voorgaande heeft X B.V. onbebouwde grond geleverd. Gelet op de verleende bouwvergunning is dan tussen partijen niet in geschil dat die grond moet worden aangemerkt als bouwterrein.

Vertrouwensbeginsel, maatstaf van heffing integratielevering en gelijkheidsbeginsel
Het beroep van X op het vertrouwensbeginsel, de maatstaf van heffing wegens de integratielevering en het gelijkheidsbeginsel faalt. 

Publicatiedatum: 09 juli 2015


Deel dit nieuwsbericht