Rechtbank spreekt zich uit over gebruikelijkheidscriterium werkkostenregeling

Rechtbank spreekt zich uit over gebruikelijkheidscriterium werkkostenregeling

Over de toepassing van de werkkostenregeling zijn nog weinig rechterlijke uitspraken gepubliceerd. De uitspraken die er zijn, gaan in de regel over de vraag of het gebruikelijk is dat de betreffende vergoeding of verstrekking als eindheffingsloon wordt aangewezen? Zo ook een uitspraak van Rechtbank Gelderland die op 21 december 2020 is gepubliceerd.

In deze zaak ging het om de tegemoetkoming die aan (voormalig) werknemers is betaald ter compensatie van het feit dat zij in het verleden niet juist of niet volledig zijn geïnformeerd ten aanzien van de wijziging van het pensioenstelsel. De ontvangers van de tegemoetkoming hebben een verklaring getekend dat zij afzien van verdere (juridische) stappen tegen de werkgever. Het compensatiebedrag is aangewezen als eindheffingsloon. Volgens de Belastingdienst is deze aanwijzing ongebruikelijk.

De tegemoetkoming heeft naar het oordeel van de rechtbank het karakter van een schikkingsbedrag ter voorkoming van verdere procedures en schadeclaims. Dat de hoogte van de uitbetaalde bedragen is gerelateerd aan de rente, maakt volgens de rechtbank nog niet dat de aard van de vergoeding is gelegen in compensatie van rentenadeel, zoals de Belastingdienst stelt.

Met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2019 merkt de rechtbank op dat de inspecteur niet aan zijn stelplicht kan voldoen door uitsluitend te verwijzen naar de door de Belastingdienst gehanteerde doelmatigheidstoets van € 2.400 per werknemer per jaar. Ook merkt de rechtbank op dat de enkele hoogte van de betaalde vergoeding op zichzelf geen aanwijzing kan zijn voor de ongebruikelijkheid. Overwegingen waarin wij ons kunnen vinden. De rechtbank merkt ook op dat het vergoeden van geleden schade naar maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel wordt aangemerkt, maar gaat vervolgens niet in op wat dat in deze zaak betekent.

De compensatie die is uitbetaald aan voormalig werknemers wordt aangemerkt als loon uit vroegere arbeid. Volgens de rechtbank is deze compensatie – bestaande uit een geldbedrag –  geen verstrekking in de zin van artikel 31, lid 1, onderdeel g, onderdeel 2, Wet LB. Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de Belastingdienst toch toestaan dat de compensatie tot een bedrag van € 2.400 als eindheffingsloon wordt aangewezen.

Ofschoon, het beroep gegrond wordt verklaard, houdt de cijfermatige consequenties waartoe dit zal moeten leiden de partijen verdeeld. Na de tussenuitspraak hebben partijen vier weken de tijd gehad om tot een gezamenlijk standpunt te komen tot welke vaststelling van de verschuldigde afdracht loonheffing de rechtbank zou moeten besluiten. Uiteindelijk beslist de rechtbank dat het gelijk aan de werkgever is maar dat de ingehouden en afgedragen loonheffing niet kan worden teruggekregen. De werknemers kunnen een belastingteruggaaf krijgen, indien zij tegen de inhouding van loonheffing bezwaar hebben gemaakt. Een andere methode is via het aanwijzen van het loon als eindheffingsloon en de eerdere inhoudingen terugdraaien waarbij de werknemers vervolgens aangifte inkomstenbelasting  doen. Erg omslachtig allemaal.

Publicatiedatum: 21 december 2020


Deel dit nieuwsbericht