Rechtbank verwerpt opnieuw bezwaren tegen de crisisheffing

Rechtbank verwerpt opnieuw bezwaren tegen de crisisheffing

Nadat Rechtbank Den Haag in een aantal eerdere zaken tegen de zogenoemde crisisheffing het beroep ongegrond heeft verklaard, heeft zij dat ook gedaan in een zaak waarvan op 27 juni 2014 de uitspraak is gepubliceerd.

De rechtbank oordeelt dat de crisisheffing niet in strijd met de systematiek van de Wet op de loonbelasting 1964 is, nu artikel 32bd van deze wet uitdrukkelijk bepaalt dat de crisisheffing wordt geheven ‘in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde’ en dus naast de heffing die op grond van artikel 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 plaatsvindt.

De rechtbank is tevens van oordeel dat bij de crisisheffing geen sprake is van een ontoelaatbare aantasting van het eigendomsrecht zoals geformuleerd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Van deze pseudo-eindheffing kan niet gezegd worden dat zij elke redelijke grond ontbeert. Volgens de rechtbank is evenmin sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR. De wetgever heeft hierbij uitdrukkelijk gekozen voor een heffing bij de inhoudingsplichtige ter zake van het in 2012 door werknemers genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Hetgeen de werknemer ter zake van de uitoefening in 2012 van een aandelenoptierecht heeft genoten, is dan ook terecht opgenomen in de grondslag voor de crisisheffing. Ook al zijn de aandelenopties een beloning voor werkzaamheden die verricht zijn vóór 2012.

Publicatiedatum: 28 juni 2014


Deel dit nieuwsbericht