Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder wijzigt per 1 januari 2016

Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder wijzigt per 1 januari 2016

In de Staatscourant van 10 juli 2015 is de nieuwe Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 gepubliceerd. De nieuwe regeling vervangt de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder uit 1997.

In de  sociale verzekeringswetten is expliciet bepaald, dat de arbeidsverhouding van de directeur-grootaandeelhouder (dga) niet als dienstbetrekking wordt beschouwd. In de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder wordt aangegeven wanneer sprake is van een dga in de zin van de sociale verzekeringswetten.

Uitgangspunt van de oude regeling was dat als de dga de feitelijke macht had in de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap, hij daaraan niet ondergeschikt was en er daarmee geen sprake was van een reële gezagsverhouding. Omdat er op die grond geen sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van de werknemersverzekeringen was werknemerschap niet aan de orde en daarmee ook geen verplichte verzekering voor de werknemersverzekeringen. De ondergeschiktheid werd in de oude regeling bepaald aan de hand van de omvang van het aandelenbezit of het aantal stemmen dat uitgebracht kon worden in de algemene vergadering van aandeelhouders.

In de nieuwe regeling is dat anders. Het moet daarentegen (nog steeds) wel gaan om een statutair bestuurder.

De nieuwe regeling is mede gebaseerd op artikel 3.17 van de Wet arbeid en zorg. Voor de Wet arbeid en zorg gaat het er om, dat de dga als zelfstandige wordt beschouwd en op grond daarvan in aanmerking komt voor uitkeringen op grond van die wet voor zelfstandigen. 

Leidend beginsel is dat er geen sprake is van een ‘gezagsverhouding’, indien de bestuurder kan besluiten over zijn ontslag. Hetgeen betekent dat hij niet tegen zijn wil ontslagen kan worden. Net als in de oude regeling gaat het in de nieuwe regeling ook om het vaststellen van de feitelijke macht binnen de vennootschap op basis van de statutaire regelingen van de vennootschap over het besluiten over ontslag van de statutair bestuurder. Indien de statutair bestuurder, afzonderlijk of met echtgenoot en/of familieleden, op grond van zijn statutaire positie de beslissende stem heeft in het besluit over zijn ontslag, is er geen sprake van ondergeschiktheid en daarmee niet van een reële gezagsverhouding en geen werknemerschap. Een verplichte werknemersverzekering is dan niet aan de orde. De ondergeschiktheid en gezagsverhouding of het ontbreken ervan worden gebaseerd op het stemrecht in het besluit over ontslag. De bevoegdheden ten aanzien van het besluiten over ontslag moeten worden bepaald aan de hand van de statuten. Daarnaast wordt geen ondergeschiktheid aangenomen indien er sprake is van nevengeschiktheid. De nevengeschiktheid van de bestuurders blijkt in dat geval uit het gelijkwaardige economisch belang van de bestuurders als aandeelhouders. Dit wordt bepaald aan de hand van het aandeel in het kapitaal van de vennootschap. 

De nieuwe regeling heeft geen betrekking op de niet-statutair bestuurder van de vennootschap of op familieleden van een statutair bestuurder, of op de aandeelhouder met een dienstbetrekking anders dan als bestuurder. Voor de beoordeling van de arbeidsrelatie van die personen wordt volgens bestaand algemeen beleid vastgesteld of er een gezagsrelatie is. Ook is de regeling niet van toepassing op de bestuurder van een (coöperatieve) vereniging.

De nieuwe regeling treedt 1 januari 2016 in.

Publicatiedatum: 13 juli 2015


Deel dit nieuwsbericht