Schoolvoorbeeld van doorbetaaldloonregeling
De Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) verlangt dat van iedere
arbeidsverhouding wordt vastgesteld of zij wel/niet kwalificeert als een (fictieve)
dienstbetrekking. Dit kan ertoe leiden dat een werknemer in het kader van de
uitoefening van zijn dienstbetrekking bij een werkgever (de hoofddienstbetrekking)
ook in een dienstbetrekking kan staan bij een andere werkgever (de
nevendienstbetrekking). Neem de situatie waarin een opdrachtgever alleen een
specifieke werknemer van een detacheerder wenst in te huren ter vervanging van
een zieke eigen werknemer. In deze situatie lijken er twee dienstbetrekkingen
te ontstaan.
De doorbetaaldloonregeling van artikel 32d Wet LB zorgt er
dan voor, dat onder voorwaarden, niet door beide werkgevers loonbelasting hoeft
te worden afgedragen. Om toepassing van de doorbetaaldloonregeling moet worden
verzocht, tenzij de werknemer een aanmerkelijk belang heeft in beide werkgevers
en de hoofdwerkgever het loon verantwoord in de loonaangifte (artikel 32d,
vierde lid Wet LB).
In een zaak waarin Rechtbank Zeeland West-Brabant onlangs
uitspraak heeft gedaan, had de inspecteur de toepassing van de doorbetaaldloonregeling
geweigerd. De zaak heeft betrekking op A, B en C die sinds de oprichting in
2017 van energiebedrijf X, ieder via hun eigen houdstervennootschap, 5% van de
aandelen houden in het energiebedrijf. De overige aandelen van het
energiebedrijf worden gehouden door drie buitenlandse aandeelhouders. A, B en C
staan in dienstbetrekking tot hun houdstervennootschappen, maar ook in een
dienstbetrekking tot het energiebedrijf. De Belastingdienst heeft, na een
daartoe strekkend verzoek, immers aangegeven dat A, B en C verplicht verzekerd zijn
voor de werknemersverzekeringen in relatie tot het energiebedrijf.
Het standpunt van de inspecteur dat de
doorbetaaldloonregeling niet van toepassing zou zijn, is gebaseerd op het
standpunt dat A, B en C de werkzaamheden voor het energiebedrijf niet zouden verrichten uit hoofde van hun dienstbetrekking
bij de houdstervennootschappen.
Gelet op de tekst van de
wet, hetgeen in de parlementaire behandeling over de toepassing van de
doorbetaaldloonregeling is opgemerkt, het samenstel van civielrechtelijke
overeenkomsten, de bedoeling van partijen en de wijze waarop uitvoering is
gegeven aan die overeenkomsten, is de rechtbank van oordeel dat A, B en C uit
hoofde van hun dienstbetrekking bij de houdstervennootschappen werkzaamheden
verrichten voor het energiebedrijf als bedoeld in artikel 32d Wet LB. In de
arbeidsovereenkomsten die zij met hun houdstervennootschappen hebben gesloten,
is immers opgenomen dat zij namens de houdstervennootschappen werkzaamheden
zullen gaan verrichten voor het energiebedrijf. De houdstervennootschappen
hebben daarnaast managementovereenkomsten met het energiebedrijf gesloten op
grond waarvan ieder van de houdstervennootschappen (mede) het bestuur van het
energiebedrijf voert.
De stelling van de
inspecteur dat de houdstervennootschappen geen reële betekenis hebben en dat
aan de (fictieve) dienstbetrekking bij het energiebedrijf meer gewicht moet
worden toegekend en die dienstbetrekking als ‘hoofddienstbetrekking’ moet
worden aangemerkt, slaagt dus niet.
Publicatiedatum: 29 april 2022
Deel dit nieuwsbericht