Slechts deels recht op btw-aftrek voor bond broking activiteiten

Slechts deels recht op btw-aftrek voor bond broking activiteiten

Op 28 mei 2019 is een uitspraak van Gerechtshof Den Haag (hierna: gerechtshof) gepubliceerd over het antwoord op de vraag of recht op aftrek van btw bestaat voor bond broking activiteiten.

Feiten
Belanghebbende, een besloten vennootschap (hierna: de vennootschap), verricht activiteiten op de geld- en kapitaalmarkt, waaronder bond broking activiteiten. De vennootschap treedt op als effectenmakelaar op de zogenoemde ‘over the counter’ markt (‘OTC-markt’). De vennootschap heeft kennis van de markt en brengt aan- en verkopers (koper respectievelijk verkoper) van niet-beursgenoteerde obligaties bij elkaar. De vennootschap legt en onderhoudt contact met dergelijke professionele partijen onder meer per telefoon, e-mail en Bloomberg message. De OTC-handel vindt plaats in een bepaalde mate van anonimiteit. Koper en verkoper kennen elkaar niet en zijn over en weer niet op de hoogte van elkaars laat- en biedprijzen. Het verschil tussen de laat- en biedprijs – de zogenoemde spread – komt toe aan de vennootschap. De uiteindelijke aan- en verkoop vindt plaats door tussenkomst van een zogenoemde Central Counter Party (CCP), die in de Verenigde Staten is gevestigd. De vennootschap heeft hiertoe in 2010 een overeenkomst gesloten met een CCP (hierna: de CCP). Deze bank treedt op als CCP en zorgt voor clearing en settlement van de transacties. In deze positie treedt de CCP op als koper voor verkoper en als verkoper voor koper.

In 2014 is een boekenonderzoek bij de vennootschap ingesteld. De inspecteur heeft meegedeeld dat hij zich op het standpunt stelt dat de vennootschap bond broking diensten verricht, maar dat de CCP niet de afnemer is van deze financiële prestaties. De afnemers zijn volgens de inspecteur de professionele partijen die door tussenkomst van de vennootschap en de CCP transacties met elkaar aangaan. De vennootschap heeft daarom slechts recht op aftrek van btw voor zover deze cliënten buiten de EU zijn gevestigd.

Gerechtshof

Is de CCP de afnemer van de bond broking diensten?
De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de vennootschap de spread niet ontvangt omdat zij als vertegenwoordiger van de CCP de koper en verkoper bij elkaar zoekt, maar dat zij autonoom en voor eigen rekening en niet als vertegenwoordiger van de CCP of een andere nader te noemen meester optreedt. De vennootschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een prestatie aan de CCP.

Aftrek van btw en redelijke schatting
De vennootschap moet aannemelijk maken dat en voor welk bedrag zij recht heeft op de aftrek van btw. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen geschat dat dertig procent van de door de vennootschap vermelde bond brokingomzet, in aanmerking kan worden genomen als omzet afkomstig van een non-EU-afnemer in de teller voor het berekenen van de pro-rata-aftrek. Het gerechtshof acht de schatting van de inspecteur redelijk. De vennootschap heeft geen gegevens overgelegd op grond waarvan een hoger percentage aannemelijk is.

Neutraliteitsbeginsel
Het beroep op het neutraliteitsbeginsel faalt, omdat de vennootschap uitgaat van een andere situatie dan hier het geval is.

Naheffingsaanslag 2009 en naheffingstermijn
De naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 is tijdig opgelegd. De onjuiste btw-teruggaaf heeft in 2010 plaatsgevonden en de termijn voor naheffing eindigde op 31 december 2015. De naheffingsaanslag, die is opgelegd op 28 december 2015, is daarom voor het einde van die termijn opgelegd.

Vertrouwensbeginsel
Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van door de inspecteur opgewekt vertrouwen.

Immateriële schadevergoeding
In hoger beroep is de redelijke termijn die in beginsel eveneens op twee jaar is gesteld niet overschreden. De vennootschap heeft dus geen recht op een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding dan haar reeds door de Rechtbank is toegekend.

Proceskostenvergoeding
Het gerechtshof ziet geen reden om de vennootschap aanvullende proceskostenvergoeding toe te kennen.

Slot
Uit deze uitspraak blijkt maar weer dat als meerdere partijen bij prestaties zijn betrokken, aan de hand de omstandigheden van het geval goed moet worden vastgesteld wie prestaties afneemt van wie. Pas nadat dit duidelijk is kunnen de hieraan verbonden btw-gevolgen worden vastgesteld.


Publicatiedatum: 17 juni 2019


Deel dit nieuwsbericht