Smartengeld voor politieagent onbelast omdat geen sprake was van beloningsvoordeel

Smartengeld voor politieagent onbelast omdat geen sprake was van beloningsvoordeel

Op 1 mei 2015 is een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gepubliceerd over een kwestie waarin een politieagent, die tijdens de uitoefening van zijn functie blijvend verlamd is geraakt, naast de periodieke uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, ook van zijn werkgever op de voet van artikel 54a, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) in 2009 een uitkering van € 136.100 heeft ontvangen aan smartengeld. De werkgever heeft dit bedrag gebruteerd tot een bedrag van € 283.614 en daarop een bedrag van € 147.480 aan loonbelasting ingehouden en afgedragen. De politieagent is van mening dat deze inhouding ten onrechte is geweest en dat de smartengeld onbelast is.

 

Partijen zijn het er over eens dat de vergoeding loon vormt in de zin van artikel 10, eerste lid, Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De uitkering vindt immers zozeer haar grond in de door belanghebbende vervulde publiekrechtelijke dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moet worden aangemerkt. Zij vloeit immers voort uit een rechtspositionele regeling waaraan invalide politieambtenaren rechten ontlenen indien de invaliditeit – zoals hier – voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte.

 

Het hof is het met belanghebbende eens dat de vergoeding niettemin onbelast is. Volgens belanghebbende is namelijk sprake van een vrije vergoeding als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in verbinding met artikel 15, aanhef en onderdeel b, van de Wet LB (tekst 2009). Ingevolge deze bepalingen behoren niet tot het loon vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren.

 

Aangenomen moet worden dat de BARP ertoe strekt politieambtenaren onbelemmerd te laten functioneren omwille van het publieke belang. Nu de uit deze rechtspositionele regeling voortvloeiende vergoeding het karakter heeft van een smartengeldvergoeding voor invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, beoogt de werkgever naar het oordeel van het hof met die vergoeding niet zozeer deze politieambtenaren te belonen, maar dient hij daarmee vooral de aan hem opgedragen publieke dienstverlening. Tegen deze achtergrond moet de uitkering worden gerekend tot de vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren. Eerder dit jaar kwam de Hoge Raad tot dezelfde conclusie voor wat betreft de overname van de vordering tot schadevergoeding door de politie als werkgever.

 

De conclusie van het hof dat de uitkering onbelast is, heeft tot gevolg dat de werkgever de uitkering ten onrechte heeft gebruteerd. Het feit dat belanghebbende door deze uitspraak per saldo een hoger nettobedrag aan smartengeld ontvangt dan uit de BARP voortvloeit, doet daar niet aan af. Zulks is een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer.

Publicatiedatum: 04 mei 2015


Deel dit nieuwsbericht