Staatssecretaris beantwoordt Kamervragen over eHerkenning

Staatssecretaris beantwoordt Kamervragen over eHerkenning

Eerder hebben wij bericht over de uitspraak van Rechtbank Gelderland over de rechtmatigheid van eHerkenning als inlogmiddel om loonaangiften te doen. De rechtbank oordeelde, dat er geen wettelijke basis is om een inhoudingsplichtige te verplichten zijn aangiften loonheffing met eHerkenning bij de Belastingdienst in te dienen. De rechtbank is daarbij van mening dat het mogelijk moet zijn om kosteloos te voldoen aan de wettelijke verplichting tot het doen van aangifte. Bij eHerkenning is dit niet het geval, aangezien de benodigde software moet worden aangeschaft bij een commerciële partij.

De uitspraak van de rechtbank was voor Tweede Kamerleden aanleiding om vragen te stellen aan de staatssecretarissen van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ondanks twijfels bij bijna alle politieke partijen hebben ambtsvoorgangers van de bewindslieden in het verleden namelijk meerdere keren verklaard dat er wel een wettelijke grondslag is om ondernemingen te verplichten aangifte te doen met eHerkenning.

In zijn brief van 16 maart 2022 beantwoordt staatssecretaris Van Rij van Fiscaliteit en Belastingdienst de gestelde Kamervragen. Hij geeft onder andere aan, dat de Belastingdienst met eHerkenning is doorgegaan, zodat belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers die zelf digitaal aangifte willen doen via Mijn Belastingdienst Zakelijk (MBD-Z) een inlogmiddel (beter gezegd, authenticatiemiddel) gebruiken dat voldoet aan de Europese eisen.

De staatssecretaris wijst er daarnaast op, dat het kabinet van mening is dat voor het gebruik van eHerkenning wel degelijk een wettelijke basis bestaat, te weten in art. 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht en specifiek voor het fiscale domein in art. 3a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst. De wet Digitale overheid, die nog in werking moet treden, moet de wettelijke basis verder verankeren.

Om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer, dat het inlogmiddel waarmee belastingaangifte moet worden gedaan kosteloos moet zijn, is een compensatieregeling opgesteld, waarbij op aanvraag maximaal één keer per kalenderjaar een compensatie wordt verstrekt als de aanvrager voldoet aan de gestelde eisen. De staatssecretaris geeft aan dat deze compensatieregeling loopt totdat er een publiek middel beschikbaar is als alternatief voor eHerkenning.

De staatssecretaris geeft in de brief verder aan dat hij de uitspraak van de rechtbank bestudeerd en gewogen heeft. Naar aanleiding daarvan komt hij tot het oordeel dat de overwegingen van de rechtbank over eHerkenning niet tot richtsnoer worden genomen. Deze overwegingen hebben daarmee geen gevolgen voor andere belastingaanslagen, waarvoor al dan niet met het gebruik van eHerkenning aangifte gedaan is, alsmede voor opgelegde boeten wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte. Ter toelichting: merkt de staatssecretaris op dat het geschil voor Rechtbank Gelderland de vraag betreft of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd is? De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. De staatssecretaris is het met de rechtbank eens dat belanghebbende over het in geschil zijnde tijdvak geen loonheffing verschuldigd was. De rechtbank heeft daarom toch een juiste beslissing genomen. De overwegingen waarop de rechtbank haar uitspraak baseert deelt de staatssecretaris echter niet, omdat hij van mening is dat er wel een toereikende wettelijke basis is voor het gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst. Tegen enkel de overwegingen van de rechtbank kan de staatssecretaris niet in hoger beroep gaan.

Publicatiedatum: 22 maart 2022


Deel dit nieuwsbericht