Toelichting bij de excessieve vertrekvergoeding 2020

Toelichting bij de excessieve vertrekvergoeding 2020

Het is normaliter de werknemer die loonbelasting – als een voorheffing op de inkomstenbelasting – verschuldigd is. De werkgever kan – met inachtneming van voorwaarden – er echter voor kiezen om de loonbelasting voor zijn rekening te nemen. De loonbelasting is dan een eindheffing. Voorbeelden van loonbelasting als eindheffing zijn de 80%-eindheffing bij overschrijding van de vrije ruimte binnen de werkkostenregeling en de € 300,00 waarmee de rittenregistratie voor een bestelauto die doorlopend afwisselend wordt gebruikt, kan worden afgekocht.

Daarnaast is er de zogeheten pseudo-eindheffing. In de situatie waarin loonbelasting als pseudo-eindheffing is verschuldigd, is in feite sprake van dubbele loonheffing: bij de werknemer op basis van het enkelvoudige schijventarief en bij de werkgever tegen een vast eindheffingstarief. De Wet op de loonbelasting 1964 (‘Wet LB’) kent twee pseudo-eindheffingen. De meest bekende is de zogeheten RVU-heffing. Deze heffing van 52% is de werkgever verschuldigd, indien een regeling kwalificeert als een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van art. 32ba, zesde lid, Wet LB.

De andere pseudo-eindheffing ziet op excessieve vertrekvergoedingen (art. 32bb Wet LB). De werkgever is een pseudo-eindheffing van maar liefst 75% verschuldigd over het excessieve deel van vertrekvergoedingen van werknemers die bij hem uit dienst gaan. Voor 2020 geldt dat deze eindheffing alleen verschuldigd is indien het toetsloon meer is dan € 559.000 en voor zover de vertrekvergoeding hoger is dan het toetsloon. De Belastingdienst heeft een toelichting gepubliceerd waarin u kunt lezen hoe het toetsloon moet worden bepaald en het excessieve deel van de vertrekvergoeding wordt berekend.

Wilt u meer weten over loonbelasting als (pseudo)eindheffing, neem dan gerust contact met ons op.

Publicatiedatum: 08 maart 2020


Deel dit nieuwsbericht