Vaststellen aantal maanden voor omvang RVU-drempelvrijstelling
Het Centraal Aanspreekpunt
Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst beantwoordt regelmatig
vragen over de fiscale behandeling van pensioenen, oudedagsverplichtingen,
regelingen voor vervroegde uittreding, loonstamrechten en levensloopregelingen.
Onlangs heeft zij de vraag en antwoord (V&A) gepubliceerd met betrekking tot de vraag hoeveel maanden in aanmerking mogen
worden genomen voor de berekening van de RVU-drempelvrijstelling in geval van mede
door de werkgever gefinancierd verlof, direct voorafgaande aan pensionering op
de AOW-leeftijd.
Als sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding
(RVU) in de zin van artikel 32ba, zesde lid, Wet op de loonbelasting 1964 is de
werkgever een pseudo-eindheffing van 52% verschuldigd over de uitkeringen uit
die RVU: de RVU-heffing. Onder voorwaarden is tijdelijk een vrijstelling van de
RVU-heffing mogelijk. Beter gezegd, geldt een RVU-drempelvrijstelling.
De omvang van deze vrijstelling is afhankelijk van het
aantal maanden tussen de (eerste) uitkering uit de RVU en het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd. De RVU-drempelvrijstelling bedraagt het in
artikel 32ba, zevende lid opgenomen bedrag per in aanmerking te nemen maand.
Het aantal maanden dat in aanmerking mag worden genomen, mag op hele maanden
naar boven worden afgerond en bedraagt maximaal 36 maanden.
In hoeverre de periode van verlof meetelt voor de
berekening van de omvang van de RVU-drempelvrijstelling, hangt af van de
vormgeving van het verlof. Het CAP heeft dat in V&A 21-006 met drie rekenvoorbeelden
verduidelijkt.
Publicatiedatum: 21 december 2021
Deel dit nieuwsbericht