Vergoeding voor overheadkosten valt niet onder medische vrijstelling

Vergoeding voor overheadkosten valt niet onder medische vrijstelling

Op 10 juni 2015 is een uitspraak van Gerechtshof Amsterdam gepubliceerd over de vraag of de vergoeding voor overheadkosten onder de medische vrijstelling valt.

Feiten
Belanghebbende is een stichting die zich bezighoudt met het binnen het kader van de gezondheidszorg c.q. welzijnszorg organiseren en coördineren, alsmede het inkopen, het verwerven en het doen verlenen van kennis, middelen en diensten ten behoeve van de eerstelijns gezondheidszorg. Zij heeft met een aantal zorgverzekeraars een overeenkomst gesloten tot het verlenen van ketenzorg aan patiënten met Diabetes type 2. Op grond van de overeenkomst ontvangt belanghebbende een bedrag van € 387 per jaar per patiënt met diabetes type 2. Dit tarief voor de begeleiding en behandeling van patiënten bestaat uit € 348,88 zorgkosten en € 38,12 overheadkosten.

In geschil is of de vergoeding voor de overheadkosten valt onder de medische vrijstelling in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). 

Rechtbank
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat belanghebbende administratieve werkzaamheden verricht voor de zorgverzekeraars en de zorgverleners, die anders door hen zelf zouden moeten worden verricht. Deze werkzaamheden vloeien rechtstreeks voort uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten. Feitelijk ontlast belanghebbende met het uitvoeren van deze werkzaamheden de zorgverzekeraars en –verleners waarvoor zij van de zorgverzekeraars een vergoeding voor de overheadkosten ontvangt.
Er bestaat volgens de rechtbank een rechtstreeks verband tussen de prestaties van belanghebbende en de daarvoor afgesproken vergoeding. De rechtbank oordeelt dat de diensten van belanghebbende niet zijn vrijgesteld op grond van de medische vrijstelling, omdat deze diensten niet kwalificeren als gezondheidskundige verzorging van de mens. De diensten van belanghebbende zijn belast met 21% btw.   

Hof
Het hof oordeelt dat om in aanmerking te komen voor de btw-vrijstelling ter zake van gezondheidskundige verzorging van de mens – onder meer – is vereist dat de diensten worden verricht door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep. Belanghebbende, die zich beroept op de vrijstelling, dient aannemelijk te maken dat zij aan de vereisten van de vrijstelling voldoet.

Volgens het hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij een directe zorgrelatie heeft met de patiënten, waarbij zorg wordt verleend aan patiënten. De overeenkomsten wijzen enkel op een relatie tussen belanghebbende en de zorgverzekeraar enerzijds en tussen belanghebbende en huisartsen en andere deelnemers aan het zorgverlenersteam anderzijds.
Naar het oordeel van het hof kan de vergoeding voor de overheadkosten niet worden aangemerkt als vergoeding voor gezondheidskundige verzorging van de mens. Dat belanghebbende zich jegens de verzekeraar verantwoordelijk heeft verklaard voor de te leveren zorg, betekent niet dat zij zelf daardoor medische zorg verleent als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet OB.   

Evenmin is de samenwerking tussen belanghebbende als hoofdcontractant en de zorgverleners van dien aard dat kan worden gesproken van een samenwerkingsverband dat als één entiteit naar buiten treedt. De aard van de persoonlijke dienstverlening door de huisarts staat hieraan in de weg. Evenmin is de samenwerking door de overige dienstverleners in de ketenzorg van een zodanige aard dat zij als één entiteit naar buiten treden. Uit de stukken van het geding volgt dat de zorgverleners zelf verantwoordelijk blijven voor het verrichten van hun prestaties, en niet een samenwerkingsverband, al dan niet met belanghebbende. 

Voorts oordeelt het hof dat, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie, het niet vrijstellen van een dienst –als die verricht door belanghebbende – in strijd is met het neutraliteitsbeginsel indien diezelfde diensten zouden zijn vrijgesteld als zij worden verricht door een ander, zoals een ziekenhuis of een huisartsenpost.
Volgens het hof is er geen sprake van schending van het neutraliteitsbeginsel nu, anders dan bij de door een huisartsenpost of ziekenhuis verrichte prestatie, niet de patiënt maar de verzekeraar de afnemer is, waarvoor de verzekeraar de overheadkosten vergoedt.
Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Slot
Uit deze uitspraak blijkt maar weer dat niet alle activiteiten die in de medische sector plaatsvinden zijn vrijgesteld van btw. Het blijft dan ook verstandig om de btw-gevolgen van medische activiteiten vast te stellen.  

Publicatiedatum: 22 juni 2015


Deel dit nieuwsbericht