Verhuurder kan btw over huurtermijnen niet alsnog innen via civielrechtelijke weg

Verhuurder kan btw over huurtermijnen niet alsnog innen via civielrechtelijke weg

Op 20 augustus 2018 is een uitspraak van de meervoudige burgerlijke kamer van Gerechtshof Amsterdam (hierna: het gerechtshof) gepubliceerd. Uit deze uitspraak volgt dat de verhuurder niet alsnog btw over de huurtermijnen kan innen van de huurder. Hierna zijn eerst de feiten en het oordeel van het gerechtshof uiteengezet. Vervolgens is toegelicht dat de uitspraak twee opmerkelijke aspecten bevat.

Feiten
Verhuurder X vorderde betaling van omzetbelasting over de huurprijs vanaf 1 januari 2015 van een huurder. De kantonrechter heeft deze vordering in eerste aanleg afgewezen. De huurovereenkomst tussen X en de huurder is aangevangen in 1985. In artikel 4 (1) van de huurovereenkomst is bepaald dat partijen overeenkomen dat verhuurder aan huurder wel omzetbelasting in rekening brengt over de huurprijs. Het gerechtshof neemt als vaststaand aan dat partijen met btw belaste huur zijn overeengekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat X sr. tot de overdracht van het pand aan zijn zoon in 2014 nooit facturen met btw aan de huurder heeft gestuurd. Huurder heeft dan ook altijd de huurprijs zonder btw betaald.
Voorts bepaalt het huurcontract dat verhuurder namens huurder een verzoek kan doen aan de Belastingdienst om btw in rekening te kunnen brengen. Mocht het verzoek niet worden ingewilligd terwijl dat aan verhuurder te wijten is, dan wordt de huurprijs niet verhoogd met omzetbelasting. X heeft nooit bij de Belastingdienst een verzoek ingediend om btw in rekening te mogen brengen. Huurder benadrukt dat X ook niet heeft gevorderd dat huurder zal meewerken aan het indienen van een dergelijk verzoek.

Gerechtshof
Het gerechtshof is van oordeel dat het doorhalen van het woordje ‘geen’ in het modelcontract (van de Makelaarsvereniging Amsterdam) onvoldoende is om betaling van btw over de huur te vorderen. Het doorhalen is namelijk niet gevolgd door enige actie van vader of zoon in de richting van de Belastingdienst, zodat voor btw-heffing geen enkele fiscale grondslag zou bestaan.
Daarbij is van belang dat de huurder eventueel betaalde btw alleen bij de btw?aangifte als voorbelasting zou kunnen opgeven wanneer deze hem in die periode (dat kwartaal of die maand) door zijn verhuurder in rekening is gebracht. De huurder kan de btw daarmee niet met terugwerkende kracht verrekenen. Het gevorderde bedrag aan btw kan om de hiervoor vermelde redenen dan ook niet worden toegewezen.

Opmerkelijke uitspraak
De uitspraak van het gerechtshof bevat twee opmerkelijke aspecten. Het eerste opmerkelijke aspect is dat X voor met btw belaste verhuur actie richting de Belastingdienst had moeten ondernemen. Als in de huurovereenkomst op de juiste wijze is geopteerd voor met btw belaste verhuur, hoeft geen actie richting de Belastingdienst te worden ondernomen. Of in de huurovereenkomst op de juiste wijze is geopteerd wordt niet duidelijk uit de uitspraak. Ook als niet volledig op de juiste wijze in de huurovereenkomst is geopteerd, kan daar gelet op Europese jurisprudentie aan worden voorbijgegaan.
Het andere opmerkelijke aspect is het oordeel van het gerechtshof dat de huurder eventueel betaalde btw alleen bij de btw?aangifte als voorbelasting zou kunnen opgeven wanneer deze hem in die periode (dat kwartaal of die maand) door zijn verhuurder in rekening is gebracht. Uit Europese jurisprudentie volgt namelijk dat alsnog in rekening gebrachte btw aftrekbaar is in het tijdvak waarin deze in rekening wordt gebracht.


Publicatiedatum: 27 augustus 2018


Deel dit nieuwsbericht