Verleggingsregeling ten onrechte niet toegepast: naheffingen terecht

Verleggingsregeling ten onrechte niet toegepast: naheffingen terecht

Op 29 april 2016 is een uitspraak gepubliceerd waarin Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: gerechtshof) heeft geoordeeld dat de verleggingsregeling ten onrechte niet is toegepast. De aannemer heeft geen recht op aftrek van btw, omdat de onderaannemers de ten onrechte in rekening gebrachte btw niet op aangifte hebben voldaan. Aangezien naheffing van de ten onrechte in rekening gebrachte btw bij de onderaannemers geen effect zou hebben, heeft de inspecteur terecht de btw bij X bv nageheven.

Verdedigingsbeginsel
Naar het oordeel van het gerechtshof is het verdedigingsbeginsel geschonden, omdat X bv voorafgaand aan het opleggen van naheffingsaanslag niet naar behoren in staat is gesteld haar standpunt kenbaar te maken. X bv is namelijk pas in de bezwaarfase gehoord. De naheffingsaanslag wordt door het gerechtshof echter niet nietig verklaard, omdat X bv onvoldoende heeft aangetoond dat de procedure zonder de schending van het verdedigingsbeginsel een andere afloop had kunnen hebben.

Tarief
Het schilderen en stukadoren en de voorbereidings- en voorbehandelingswerkzaamheden van woningen die meer dan twee jaar geleden in gebruik zijn genomen, is aan het 6%-tarief onderworpen (de uitspraak heeft betrekking op een periode waarin de woningen nog ouder dan 15 jaar moesten zijn). Tussen partijen is niet in geschil dat X bv zich bezighoudt met de renovatie van panden ouder dan 15 jaar. In beroep heeft de inspecteur aannemelijk geacht dat 20% van de werkzaamheden van X bv aan het 6%-tarief is onderworpen. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft X bv niet aannemelijk gemaakt dat op meer dan 20% van de door haar verrichte werkzaamheden het 6%-tarief van toepassing is.

Verleggingsregeling
Naar het oordeel van het gerechtshof diende X bv in ieder geval met betrekking tot de panden die zij in opdracht van derden renoveerde als aannemer te worden aangemerkt en hadden de onderaannemers de verleggingsregeling dienen toe te passen. Met betrekking tot de panden die zij in eigen beheer heeft opgeknapt, stelt het gerechtshof voorop dat niet duidelijk is in welke hoedanigheid X bv bij de eigen panden is opgetreden. Ook indien X bv echter als eigenbouwer dient te worden aangemerkt, is naar het oordeel van het gerechtshof de verleggingsregeling van toepassing. De btw had derhalve moeten worden verlegd van de onderaannemers naar X bv. Dit betekent dat de onderaannemers ten onrechte btw aan X bv in rekening hebben gebracht. De onderaannemers zijn deze btw verschuldigd. Omdat de ten onrechte in rekening gebrachte btw door de onderaannemers niet op aangifte is voldaan, kan X bv deze btw niet in aftrek brengen. De inspecteur mag deze ten onrechte in rekening gebrachte btw bij X bv naheffen, als naheffing bij de onderaannemers geen effect heeft. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat naheffing bij de onderaannemers geen effect zou hebben en mag de inspecteur de in aftrek gebrachte btw bij X bv naheffen.

Immateriële schadevergoeding
Het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van de zaak wordt toegewezen. De redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase is overschreden met 2 jaar en de redelijke termijn in de hoger beroepsfase is overschreden met ruim 2 jaar. De schadevergoeding bedraagt € 4.000.

Publicatiedatum: 15 mei 2016


Deel dit nieuwsbericht