Volgens A-G is de 25%-bijtelling voor auto’s van vóór 1 januari 2017 niet onredelijk en geen buitensporige last

Volgens A-G is de 25%-bijtelling voor auto’s van vóór 1 januari 2017 niet onredelijk en geen buitensporige last

In de praktijk blijkt dat niet bij iedereen duidelijk is hoe de bijtelling voor auto’s waarvan de eerste toelating vóór 1 januari 2017 is, moet worden bepaald. Het overgangsrecht zou niet duidelijk zijn. Onlangs hebben we hierover een nieuwsbericht gewijd. In dit nieuwsbericht hebben we ook gerefereerd aan de uitspraken van Rechtbank Den Haag van 5 september 2017. Tegen één van deze uitspraken is sprongcassatie aangetekend.

Op 16 maart 2018 is de conclusie (beter gezegd, het advies) van A-G Niessen gepubliceerd in deze sprongcassatie. In deze cassatieprocedure wordt aan de Hoge Raad gevraagd uitspraak te doen over de vraag of de overgangsregeling van artikel 36c lid 1 Wet LB 1964, waarin is bepaald dat het bijtellingspercentage van 25% vanaf 1 januari 2017 blijft gelden voor auto’s met een datum van eerste toelating van uiterlijk 31 december 2016, in strijd is met het bepaalde in de artikelen 14 EVRM en 26 IVBPR respectievelijk artikel 1 EP EVRM.

Volgens de A-G heeft de rechtbank terecht overwogen dat met betrekking tot de beoordeling van wat in het algemeen belang is, aan de wetgever op het terrein van belastingrecht een ruime beoordelingsmarge toekomt, en dat niet kan worden gezegd dat de overgangsregeling elke redelijke grond ontbeert. De (enkele) hoop dat belastingwetgeving ten faveure zal worden gewijzigd, kan niet met zich brengen dat van een fair balance geen sprake is. Ook het mislopen van een ‘voordeel’ van 3% (het verschil tussen 22% en 25% bijtelling) kan bezwaarlijk als buitensporig worden aangemerkt.

Kortom, de conclusie van de A-G strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard. We wachten af of de Hoge Raad dit standpunt deelt.


Publicatiedatum: 19 maart 2018


Deel dit nieuwsbericht