Voortijdig ingediend bezwaar tegen afdracht loonheffing niet-ontvankelijk verklaard

Voortijdig ingediend bezwaar tegen afdracht loonheffing niet-ontvankelijk verklaard

Op 30 januari 2015 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat eerder was ingediend dan dat de naheffingsaanslag loonheffing was opgelegd. Dat het bezwaarschrift is ingediend voordat de naheffingsaanslag is opgelegd, achtte Gerechtshof Den Haag in de beroepsprocedure niet van belang voor de ontvankelijkheid omdat voor partijen duidelijk was dat de bij bezwaar betwiste beslissing van de Inspecteur al genomen was en het geschil daarmee als voldoende omlijnd vaststaat. De Hoge Raad komt echter tot de conclusie dat het bezwaar tegen de afdracht van de pseudo-eindheffing hoge lonen (de zgn. crisisheffing) niet-ontvankelijkheid moet worden verklaard nu het ten tijde van het maken van bezwaar niet kenbaar was dat het besluit om een naheffingsaanslag op te leggen was genomen.

 

In deze zaak had belanghebbende een aangifte loonheffing ingediend maar de aangegeven loonheffing niet afgedragen. Hij was er niet mee eens dat hij de crisisheffing verschuldigd was. Hij maakte dan ook bezwaar tegen de afdracht van de verschuldigde, niet-afgedragen loonheffing. Wegens het niet-afdragen van de loonheffing legt de Belastingdienst aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffing op. Na het opleggen van deze naheffingsaanslag dient belanghebbende niet opnieuw een bezwaarschrift in, maar betaalt de aanslag wel.

 

De hoofdregel is dat de niet-ontvankelijkverklaring van een prematuur bezwaar achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening van het bezwaar reeds was genomen, of indien het besluit toen nog niet tot stand was gekomen maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was (artikel 6:10, lid 1, Awb).

 

Wanneer de afdracht van de verschuldigde belasting op aangifte achterwege is gebleven, is het bezwaar zonder voorwerp en dient het om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard (vgl. HR 21 mei 2010, nr. 07/11207, ECLI:NL:HR:2010:BG5375). De omstandigheid dat de over het onderhavige tijdvak verschuldigde belasting wel reeds was betaald op een naheffingsaanslag toen de Inspecteur uitspraak deed op het bezwaar, maakt dit niet anders. Die belasting was immers niet op aangifte afgedragen.

 

Anders dan Gerechtshof Den Haag op 6 juni 2014 heeft geoordeeld, brengt “het formele stelsel van bezwaar” volgens de Hoge Raad niet mee dat het bezwaarschrift dat is ingediend naar aanleiding van een aangifte waarop de aangegeven belasting niet is afgedragen, moet worden geacht te zijn gericht tegen de naheffingsaanslag die is opgelegd naar aanleiding van het achterwege blijven van die afdracht. Dit wordt niet anders indien, zoals in het onderhavige geval, de uitspraak op het bezwaar wordt gedaan nadat de desbetreffende naheffingsaanslag is opgelegd. De omstandigheid dat een aangegeven maar niet afgedragen bedrag aan belasting in alle gevallen wordt nageheven, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat het besluit om de belasting na te heffen reeds tot stand is gekomen ten tijde van het maken van bezwaar tegen het aangegeven bedrag, noch dat een belanghebbende dit redelijkerwijs kan menen. De Hoge Raad concludeert dan ook tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

Publicatiedatum: 30 januari 2015


Deel dit nieuwsbericht