Vrijwillige vertrekregeling niet aangemerkt als een RVU

Vrijwillige vertrekregeling niet aangemerkt als een RVU

Op 9 december 2016 is een uitspraak van Rechtbank Noord-Holland gepubliceerd waarin een vrijwillige vertrekregeling van luchtvaartmaatschappij niet als een regeling voor vervroegde uittreding (‘RVU’) in de zin van artikel 32ba, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is aangemerkt.

Teneinde de overtolligheid in het personeelsbestand af te bouwen, had de werkgever onder meer een vrijwillige vertrekregeling opgesteld. Op basis van de vrijwillige vertrekregeling konden medewerkers in aanmerking komen voor een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule of ABC-formule waarbij b bepaald werd door het aantal dienstjaren in een leeftijdscohort en de correctiefactor (‘c’) 1,35 was.

In de overweging dat de vrijwillige vertrekregeling niet als een RVU kwalificeert, merkt de rechtbank op dat niet van doorslaggevend belang is welke personen uiteindelijk daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de regeling. De rechtbank neemt hierbij onder meer in aanmerking dat de regeling deel uitmaakt van een samenhangend pakket aan maatregelen om de boventalligheid af te bouwen en dat de werknemers van eiseres op vrijwillige basis van de regeling gebruik konden maken en dat de regeling openstond voor alle piloten. Voorts is in de regeling vastgelegd dat verzoeken om gebruik te mogen maken van de regeling zouden worden toegewezen op basis van senioriteit (aan de hand van een senioriteitslijst), hetgeen geenszins op één lijn kan worden gesteld met de leeftijd. De rechtbank merkt in dit verband overigens nog op dat de werkgever alle verzoeken heeft gehonoreerd en dat de verzoeken betrekking hadden op piloten uit alle leeftijdscategorieën. De wijze van berekening van de financiële vergoeding waarbij de vergoeding gunstiger is naarmate er meer dienstjaren zijn, brengt op zichzelf niet met zich dat de regeling is bedoeld om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de werknemer tot de pensioendatum. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat deze berekening is gebaseerd op de zogenoemde kantonrechtersformule, zodat ervan kan worden uitgegaan dat de berekeningswijze niet ongebruikelijk is. Objectief beoordeeld heeft deze berekeningswijze niet ten doel een rvu in het leven te roepen. Uit het voorgaande volgt dat de regeling niet kan worden aangemerkt als een rvu.

Voor zover wij weten is dit na de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 februari 2015 één van de weinige uitspraken over de vraag of een sociaal plan of vrijwillige vertrekregeling als een RVU moet worden aangemerkt, die is gepubliceerd. In beide zaken was de conclusie dat geen sprake was van een RVU. Over de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant hebben we eerder bericht. Tegen deze uitspraak had de Belastingdienst hoger beroep aangetekend bij Gerechtshof ’s Hertogenbosch. Zonder succes. Het hof heeft de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2016 bekrachtigd.

Publicatiedatum: 11 december 2016


Deel dit nieuwsbericht