Wel een naheffing voor ontbonden stichting maar geen verzuimboete

Wel een naheffing voor ontbonden stichting maar geen verzuimboete

Op 29 juli 2015 is een uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland gepubliceerd waarin het geschil betrof de aan een ontbonden stichting opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen en verzuimboetes.

 

Een belastingschuld vloeit rechtstreeks uit de wet voort en deze ontstaat in het jaar waarin zich ten bepaalde, voor de belastingheffing relevante feiten en omstandigheden voordoen. Hiervoor kan in beginsel een belastingaanslag worden opgelegd. Het feit dat inhoudingsplichtige na afloop van dat jaar (of jaren) is ontbonden en opgehouden te bestaan, doet aan het bestaan van (een eventuele) belastingplicht in dat jaar (of jaren) niet af. Het feit dat de (eventuele) belastingschulden pas zijn geformaliseerd, nadat de stichting is ontbonden en opgehouden te bestaan doet hier evenmin aan af. Zie ook het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2003.

 

Aangifteverzuimboetes dienen daarentegen te worden vernietigd indien zij betrekking hebben op een uitnodiging tot het doen van aangifte die dateert nadat een inhoudingsplichtige was ontbonden en opgehouden te bestaan. Aangezien de stichting niet meer bestond op het moment dat de aangifteplicht ontstond kan niet worden gezegd dat sprake is van een door de stichting begaan aangifteverzuim in de zin van artikel 67b van de Awr.

 

Daarnaast waren er betalingsverzuimenboetes opgelegd op de voet van artikel 67c van de Awr, ter zake van verzuimen die door de stichting ten tijde van haar bestaan zijn begaan, maar waarvan de boetes zelf zijn opgelegd nadat de stichting is ontbonden en opgehouden te bestaan.

 

Bij de beoordeling van de vraag of een boete kan worden opgelegd aan een ontbonden (en niet meer bestaande) rechtspersoon heeft de rechtbank zowel de jurisprudentie van de strafkamer als de belastingkamer van de Hoge Raad betrokken, alsmede de invloed van invoering van de “Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht” per 1 juli 2009.

 

Voor zover de belastingkamer van de Hoge Raad in zijn arrest van 12 augustus 2005 ter zake van fiscale boetes van de rechtspraak van de strafkamer is afgeweken, bestaat daarvoor naar het oordeel van de rechtbank sinds invoering van de vierde tranche per 1 juli 2009 nog onvoldoende aanleiding in een geval als het onderhavige. Sindsdien is het immers overeenkomstig het strafrecht mogelijk om (ook) aan hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de beboetbare gedraging een bestuurlijke boete op te leggen. Met deze mogelijkheid is een belangrijk verschil met het strafrecht komen te vervallen, waardoor er onvoldoende reden is om voor dit soort gevallen nog langer af te wijken van het strafrecht. Dit betekent dat de betalingsverzuimboetes geheel dienen te vervallen voor zover de boetebeschikkingen zijn genomen op het moment dat de stichting was ontbonden (en opgehouden te bestaan). Hierbij is in aanmerking genomen dat naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de “strafvervolging” is aangevangen op het moment dat de boetebeschikkingen zijn genomen. Voor de betalingsverzuimboete voor het jaar 2009 geldt dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de vierde tranche is ingevoerd per 1 juli 2009. Het daarbij geldende overgangsrecht bepaalt dat voor een bestuurlijke sanctie die wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van de vierde tranche, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing blijft. Aldus dient onderscheid gemaakt te worden tussen de periode vóór en na 1 juli 2009. Voor zover de boete ziet op betalingsverzuimen vanaf 1 juli 2009, geldt dat de boete in zoverre dient te worden verminderd (met 50%).

Publicatiedatum: 03 augustus 2015


Deel dit nieuwsbericht