Zaak over terbeschikkingstelling van sportpark door gemeente aan voetbalvereniging nog niet beslist

Zaak over terbeschikkingstelling van sportpark door gemeente aan voetbalvereniging nog niet beslist

Op 11 september 2020 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen en daarin geoordeeld, dat het niet uitgesloten is dat de terbeschikkingstelling van accommodaties waar sport wordt beoefend, plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat die terbeschikkingstelling moet worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak.

Feiten

Een gemeente is eigenaar van een groot aantal sportaccommodaties, waaronder twee sportparken, die zij onder andere aan twee voetbalverenigingen tegen vergoeding ter beschikking stelt. De gemeente heeft de btw die aan haar in rekening is gebracht op facturen, die betrekking hebben op de beheer- en onderhoudswerkzaamheden van de beide voetbalaccommodaties, in aftrek gebracht. De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek naheffingsaanslagen opgelegd.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of bij de terbeschikkingstelling van de sportparken sprake is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening, waardoor het (in 2012 en 2013 geldende) 6%-tarief van toepassing is of dat sprake is van btw-vrijgestelde verhuur.

Oordeel Hoge Raad

Naar het oordeel van de Hoge Raad is het niet uitgesloten dat de terbeschikkingstelling van accommodaties waar sport wordt beoefend, plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat die terbeschikkingstelling moet worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak. Van belang blijft wat de aard van de handeling(en) is van degene die de onroerende zaak ter beschikking stelt. De omstandigheid dat aan een sportvereniging een sportaccommodatie ter beschikking wordt gesteld, gepaard gaande met een geheel aan samenhangende diensten, bestaande uit het toezicht, het beheer, het onderhoud en de schoonmaak daarvan, is volgens de Hoge Raad een aanwijzing dat de rol van degene die de onroerende zaak ter beschikking stelt, actiever is dan het geval is bij verhuur van onroerende zaken. Het uitgangspunt van Gerechtshof Den Haag (hierna: gerechtshof) is onjuist.

De inspecteur heeft aangevoerd dat de werkzaamheden waartoe de gemeente zich in eerste instantie heeft verplicht, volgens andere overeenkomsten door de voetbalverenigingen zelf moeten worden georganiseerd en verricht. De werkzaamheden die de gemeente wel verricht, omvatten dan niet (veel) meer dan de handelingen die een verhuurder van een onroerende zaak normaal gesproken verricht. Verder volgt volgens de inspecteur uit diezelfde overeenkomsten dat de aanleg van de sportvelden (volledig) voor verantwoording en rekening van de voetbalverenigingen zelf komt. Deze stellingen acht de Hoge Raad van essentieel belang voor het duiden van de door de gemeente jegens de voetbalverenigingen verrichte dienstverlening.
Nu het gerechtshof deze onderbouwing van de inspecteur onvoldoende onderbouwd heeft verworpen, heeft het gerechtshof zijn oordeel, dat de prestatie van de gemeente niet kan worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak, onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond en verwijst de zaak naar Gerechtshof Amsterdam.

Publicatiedatum: 14 september 2020


Deel dit nieuwsbericht