Zorgverlener kan ondernemer zijn bij AWBZ-zorg in natura

Zorgverlener kan ondernemer zijn bij AWBZ-zorg in natura

Op 25 september 2014 is een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gepubliceerd inzake een geschil over de fiscale kwalificatie van de inkomsten van een in de thuiszorg werkzame verpleegkundige. De Belastingdienst neemt in deze zaak het standpunt in dat belanghebbende niet als ondernemer kan worden aangemerkt, omdat de vereiste zelfstandigheid bij belanghebbende ontbreekt en zij geen ondernemersrisico loopt.


De Belastingdienst stelt zich in de praktijk steevast op het standpunt dat ondernemerschap voor verpleegkundigen in de AWBZ-zorg in natura niet mogelijk is, omdat deze zorg slechts via toegelaten zorgaanbieders dient te geschieden die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de verleende zorg. Dit zou zich niet verhouden met de voor het ondernemerschap vereiste ‘zelfstandigheid’. Volgens het hof staat deze omstandigheid echter niet aan het fiscale ondernemerschap in de weg. Het gaat erom of de thuiszorg verlenende verpleegkundige, voldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van haar opdrachtgevers, zijnde de instellingen. Dat de thuiszorginstellingen als toegelaten zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de zorg, hoeft hieraan niet in de weg te staan. Evenmin wordt die conclusie verhinderd door de omstandigheid dat belanghebbende is gehouden binnen door de instellingen bepaalde kaders, zoals het bijhouden van de aan de instelling toebehorende zorgmap en het rapporteren over de voortgang van de werkzaamheden aan een zorgcoördinator, haar werkzaamheden te verrichten.


Mede gelet op het feit dat belanghebbende niet verplicht is opdrachten van de instellingen te aanvaarden, zich bij ziekte of vakantie kan laten vervangen door een andere verpleegkundige die zij zelf moet zoeken, zij samen met de huisarts, familie en andere verpleegkundigen verantwoordelijk is voor het opstellen en uitvoeren van het zorgplan en zij de werkzaamheden bij de zorgvrager naar eigen inzicht en zonder toezicht uitvoert, concludeert het hof dat sprake is van zelfstandigheid. Daarnaast concludeert het hof dat, hoewel belanghebbende een (zeer) beperkt debiteurenrisico loopt, ondernemersrisico wordt gelopen. Er bestaat immers voortdurend het risico geen of lagere omzet te realiseren.


Gelet op de zelfstandigheid en het ondernemersrisico, maar ook het feit dat belanghebbende een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten, komt het hof tot de conclusie dat belanghebbende als ondernemer moet worden aangemerkt.


De vraag ligt nu voor, welke invloed deze uitspraak zal hebben op de praktijk en in het bijzonder het standpunt van de Belastingdienst? Vanuit de Tweede Kamer zijn hierover vragen gesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft inmiddels aangekondigd niet in cassatie te gaan bij de Hoge Raad in verband met het feitelijke karakter van de uitspraak.

Publicatiedatum: 07 oktober 2014


Deel dit nieuwsbericht