Eerdere strafrechtelijke vervolging geen beletsel voor naheffing loonheffingen

Eerdere strafrechtelijke vervolging geen beletsel voor naheffing loonheffingen

Op 5 februari 2019 is een uitspraak van Rechtbank Gelderland gepubliceerd over een geschil aangaande een naheffingsaanslag loonheffingen die aan een eenmanszaak is opgelegd, omdat de Belastingdienst van mening is dat de ingeschakelde Bulgaarse stukadoors geen firmanten van een vof waren maar in dienstbetrekking tot de eenmanszaak stonden.

De eigenaar van de eenmanszaak (‘eiser’) is voor dezelfde feiten eerder in een strafrechtelijk onderzoek vrijgesproken van het valselijk opmaken van facturen. De vraag is onder meer of de Belastingdienst nog wel een naheffingsaanslag loonheffingen mag opleggen.

De rechtbank merkt op dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft te gelden dat de belastingrechter niet is gebonden aan de feitenvaststelling door een strafrechter in een jegens de belanghebbende gevoerde (onherroepelijk geworden) strafzaak ter zake van hetzelfde feitencomplex, noch aan enig oordeel van de strafrechter in die strafzaak. De belastingrechter dient zich zelfstandig een oordeel over het fiscale geschil te vormen. De belastingrechter moet op grond van het beginsel van onschuldpresumptie echter wel rekening houden met de feiten die zijn vastgesteld in de strafrechtelijke procedure die tot een vrijspraak heeft geleid. Bij een vrijspraak van een ‘criminal charge’ of de beëindigding daarvan zonder veroordeling, mag hij later niet als schuldig worden behandeld.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat een voldoende verband bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en deze fiscale procedure. Het te weinig inhouden en afdragen van loonheffingen is een ander verwijt dan het valselijk opmaken van facturen. Dat aan deze beoordeling dezelfde onderzoeken ten grondslag liggen doet hieraan niet af. Het voorgaande brengt mee dat het vermoeden van onschuld, zoals vervat in artikel 6, lid 2, EVRM, niet geldt in de onderhavige fiscale procedure.

De rechtbank volgt ook het standpunt van de Belastingdienst dat sprake is van een dienstbetrekking. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat:

  • Eiser voerde de offertebesprekingen met opdrachtgevers en al het contact liep via hem. Hij bepaalde door wie welke werkzaamheden op welk moment uitgevoerd dienden te worden.
  • Eiser hield toezicht op de voortgang en de kwaliteit van de werkzaamheden. Hij was aanwezig bij de oplevering van een werk en indien het werk niet naar behoren was uitgevoerd gaf hij opdracht aan de stukadoor tot herstel.
  • De Bulgaarse stukadoors maakten voor het vervoer gebruik van de twee bussen van eiser en van de materialen die door eiser ter beschikking werden gesteld.
  • De opdracht voor de werkzaamheden die de boekhouder voor de vof heeft verricht kwam eveneens van eiser. Deze boekhouder heeft nooit contact gehad met de Bulgaarse stukadoors.
  • Voorts acht de rechtbank van belang dat de Bulgaarse stukadoors geen Nederlands spraken en zich ook niet als zelfstandige ondernemers gedroegen.

Mocht u vragen hebben over deze uitspraak of zelf een discussie met de Belastingdienst hebben over de aanwezigheid van een (fictieve) dienstbetrekking, dan zijn wij u graag behulpzaam.

Publicatiedatum: 11 februari 2019


Deel dit nieuwsbericht