Niet onderbouwde vaste (reis)kostenvergoeding leidt tot naheffing
In
haar uitspraak van 16 december 2021, die op 18 januari 2022 is gepubliceerd, heeft
de Rechtbank Den Haag geoordeeld dat de Belastingdienst terecht
naheffingsaanslagen heeft opgelegd aan een werkgever die onder de noemer reiskostenvergoeding
onbelast bedragen heeft uitbetaald aan werknemers, terwijl daarvoor geen enkele
onderbouwing in de administratie was.
De
uitspraak heeft betrekking op een schoonmaakbedrijf, dat personeel ter
beschikking stelde aan derden. De werknemers voerden schoonmaakwerkzaamheden
uit bij diverse horecavestigingen en vakantieparken, en verrichtten
afwaswerkzaamheden bij een hotel en een partycentrum. Op grond van de toepasselijke
cao voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf geldt daarbij voor werken in
de avond, nacht, weekend of op feestdagen een toeslag van 30%, 50% of 150% van
het loon.
Onder
de noemer reiskostenvergoeding heeft het schoonmaakbedrijf in het jaar 2017 in
totaal € 66.566 en in 2018 € 85.474 onbelast aan haar werknemers uitbetaald. In
de administratie van het schoonmaakbedrijf bevonden zich geen declaraties van
werknemers en geen overzichten waaruit blijkt hoe, per werknemer en per maand,
het bedrag aan reiskostenvergoeding is vastgesteld.
In
2019 heeft de inspecteur van de Belastingdienst derdenonderzoek uitgevoerd bij
verschillende (voormalige) opdrachtgevers van het schoonmaakbedrijf. In het
controlerapport heeft de inspecteur onder meer geconcludeerd dat het schoonmaakbedrijf
te weinig cao-toeslag bijzondere uren heeft uitbetaald. Daarop heeft de
inspecteur, conform de correcties zoals vermeld in het controlerapport, naheffingsaanslagen
met verzuimboetes opgelegd.
Ingevolge artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is loon al hetgeen is,
dat uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten,
daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de
dienstbetrekking. Om loonheffing verschuldigd te zijn, moet dat loon wel ‘genoten’
zijn. Ingevolge artikel 13a van de Wet LB wordt loon beschouwd te zijn genoten
op het tijdstip waarop het betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de
werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel vorderbaar en tevens
inbaar wordt.
Naar
het oordeel van de rechtbank kan in casu in het midden blijven of de
cao-toeslagen al dan niet in het loon van de werknemers zijn begrepen. Als die
toeslagen niet in het loon zouden zijn begrepen, dan heeft de inspecteur volgens
de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van vorderbaar en inbaar
loon. Kortom, eventueel niet uitbetaalde toeslagen worden niet geacht te zijn
genoten.
De
inspecteur heeft tevens gesteld dat de reiskostenvergoedingen verkapt loon
vormen en de naheffingsaanslagen reeds daarom terecht zijn opgelegd. Aangezien het
schoonmaakbedrijf voor de onbelast uitgekeerde reiskostenvergoeding geen enkele
onderbouwing in haar administratie had vastgelegd, is niet voldaan aan de
vereisten voor een onbelaste kostenvergoeding. De naheffingen over de onbelast
uitbetaalde reiskostenvergoedingen zijn daarom naar het oordeel van de
rechtbank terecht opgelegd.
De
verzuimboetes zijn naar het oordeel van de rechtbank onterecht omdat deze zijn
opgelegd nadat het schoonmaakbedrijf op 9 januari 2019 is opgehouden te
bestaan.
Mocht het schoonmaakbedrijf, dat is opgehouden te bestaan, de naheffingsaanslagen loonheffingen nog niet (volledig) hebben betaald, dan moeten de opdrachtgevers van dit schoonmaakbedrijf gaan vrezen dat zij te maken krijgen met de Belastingdienst. De Belastingdienst zou immers op basis van de inleners- en/of ketenaansprakelijkheid kunnen proberen om de niet betaalde loonheffingen op hen te verhalen.
Publicatiedatum: 01 februari 2022
Deel dit nieuwsbericht