Wet DBA blijft tot minstens 1 oktober 2021 gelden!

Wet DBA blijft tot minstens 1 oktober 2021 gelden!

Wanneer een arbeidsrelatie kwalificeert als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 e.v. BW dan betekent dat er tussen partijen allerlei juridische verplichtingen gaan gelden. Van het betalen van het wettelijk minimumloon en het recht op minimumvakantiebijslag tot de inhouding van loonheffing en de verschuldigdheid van premies werknemersverzekeringen. Partijen hebben er dan ook alle belang bij om vooraf zekerheid te hebben over de kwalificatie van hun arbeidsrelatie.

Om aan te geven dat partijen geen arbeidsovereenkomst in de zin van artikelen 7:610 e.v. BW beogen of tot stand wensen te laten komen, leggen partijen dat in de regel vast in de considerans van de overeenkomst die zij met elkaar sluiten. Deze overeenkomst draagt vaak de titel ‘overeenkomst van opdracht’.

Op 6 november 2020 heeft de Hoge Raad beslist dat de bedoeling van partijen niet van belang is bij de beoordeling of een afspraak over het verrichten van werkzaamheden een arbeidsovereenkomst is. Van belang is of de tussen de partijen overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de omschrijving van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 e.v. BW. Oftewel, partijen kunnen een overeenkomst de titel ‘overeenkomst van opdracht’ meegeven maar wanneer uit de omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht (meer specifiek, de overeengekomen rechten en verplichtingen) de kenmerken van een arbeidsovereenkomst naar voren komen, kwalificeert de arbeidsverhouding als een dienstbetrekking. Anders dan uit het arrest Groen/Schoevers uit 1997 wel is afgeleid, speelt de bedoeling van partijen dus geen rol bij de bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.

Belangrijk is dus de aan de kwalificatie van de overeenkomst voorafgaande vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen? Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Dat criterium komt erop neer dat bij de uitleg van een overeenkomst niet alleen gekeken moet worden naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar naar de betekenis die partijen aan die tekst mochten toekennen, gelet op de gegeven omstandigheden van het geval en op basis van wat zij van elkaar mochten verwachten.

Het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020 heeft tot gevolg dat er minder zekerheid bestaat over de kwalificatie van een overeenkomst. Partijen kunnen immers niet berusten in de gedachten dat een arbeidsovereenkomst niet hun bedoeling was.

Die onzekerheid over de kwalificatie van een arbeidsrelatie zorgt er ook voor dat partijen geen zekerheid hebben over de vraag of loonheffingen verschuldigd zijn? Enige vorm van zekerheid wordt momenteel geboden wanneer partijen gebruik maken van een door de belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomsten. Hierbij de kanttekening dat deze goedkeuringen een looptijd hebben van vijf jaar. Een termijn die voor veel goedgekeurde overeenkomsten begin 2021 afloopt. Bovendien geldt de vrijwaring van loonheffingen ten aanzien van de kwalificatie als een echte dienstbetrekking in de zin van artikel 7:610 e.v. BW, maar niet voor de fictieve dienstbetrekkingen met uitzondering van de ficties die door partijen buiten toepassing zijn verklaard.

De huidige systematiek van goedgekeurde modelovereenkomst maakt onderdeel uit van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (‘Wet DBA’). Deze wet, die vanaf de inwerkingtreding per 1 mei 2016 op veel kritiek kon rekenen, zou per 1 januari 2021 worden opgevolgd door een nieuwe wet. Tot die tijd hanteert de belastingdienst een handhavingsmoratorium ten aanzien van de beoordeling van arbeidsrelaties. Er worden geen correcties opgelegd, tenzij partijen kwaadwillend zijn of na aanwijzing van de belastingdienst hun werkwijze niet binnen een redelijke termijn hebben aangepast.

In een eerder nieuwsbericht hebben we aangegeven dat, mede bezien de opmerking dat de evaluatie van de pilot webmodule na een halfjaar wordt geëvalueerd, de verwachting is dat het handhavingsmoratorium tot minstens 1 april 2021 verlengd zou kunnen worden. Deze verwachting is uitgekomen.

In de zesde voortgangsbrief ‘Werken als zelfstandige’ van 16 november 2020 hebben minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Vijlbrief van Financiën aangegeven dat na afloop van de pilot webmodule, die naar verwachting 11 januari 2021 start, het kabinet beslist op welk moment de handhaving (gefaseerd) wordt opgestart. Op zijn vroegst is dat 1 oktober 2021. We zijn benieuwd wat dit betekent voor goedgekeurde modelovereenkomsten waarvan de goedkeuring vóór 1 oktober 2021 afloopt.

Op 11 november 2020 had minister Koolmees trouwens al bericht dat het huidige kabinet druk is met de coronacrisis en een keuze over de aanpak van zzp’ers en eventuele schijnzelfstandigheid overlaat aan een volgend kabinet.

Vanuit de politiek is er dus aankomend jaar geen wetgeving te verwachting die partijen (meer) zekerheid biedt ten aanzien van de (fiscale) kwalificatie van hun arbeidsrelatie. Wilt u de fiscale risico’s toch zoveel mogelijk beperken en wilt u meer zekerheid? Laat het ons weten, dan kijken wij samen met u wat er mogelijk is.

Publicatiedatum: 17 november 2020


Deel dit nieuwsbericht