Komt er een rechtsvermoeden van ‘werknemer, tenzij’ voor bepaalde sectoren of functies?

Komt er een rechtsvermoeden van ‘werknemer, tenzij’ voor bepaalde sectoren of functies?

Eerder hebben we bericht over het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020 waarin wordt bepaald dat de bedoeling van partijen niet van belang is voor de kwalificatie van een arbeidsrelatie. Volgens de Hoge Raad is bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie niet van belang of partijen ook daadwerkelijk de intentie hadden de arbeidsrelatie onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen (de partijbedoeling). Beslissend is of de tussen partijen overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW.  Als die rechten en verplichtingen voldoen aan deze (wettelijke) beschrijving van de arbeidsovereenkomst, dan is per definitie sprake van een arbeidsovereenkomst wat vervolgens rechten en plichten voor de werkgever en werknemer met zich meebrengt.

Op 10 februari 2021 heeft minister Koolmees van SZW gereageerd op Kamervragen naar aanleiding van het arrest van 6 november 2020. In de Kamerbrief refereert de minister aan het Haviltexcriterium op basis waarvan de rechten en plichten moeten worden vastgesteld. Dit criterium verlangt dat acht wordt geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband gezien, en niet alleen de rechten en verplichtingen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden.

De minister geeft in de Kamerbrief aan dat de webmodule beoordeling arbeidsrelaties in lijn met het arrest van de Hoge Raad is: de partijbedoeling speelt op het punt van de kwalificatie van de arbeidsrelatie geen rol. De praktijk van de modelovereenkomsten zal daarentegen naar aanleiding van het arrest op onderdelen moeten worden aangepast d.w.z. het beoordelingskader en de modelteksten. Dit zal bij een verlengingsaanvraag of een nieuw verzoek voor goedkeuring van een voorgelegde modelovereenkomst worden meegenomen.

De minister refereert in de Kamerbrief ook aan de aanbevelingen van de Commissie Regulering van Werk. Eén van die aanbevelingen is om de partijbedoeling ten aanzien van de kwalificatie van de arbeidsrelatie expliciet geen rol te laten spelen bij de kwalificatievraag. Hiermee zou het Nederlandse werknemersbegrip nadrukkelijker in lijn worden gebracht met het Europeesrechtelijk werknemersbegrip. Europeesrechtelijk geldt namelijk dat de feiten en omstandigheden waarin wordt gewerkt doorslaggevend zijn voor de aard van de arbeidsrelatie. De partijbedoeling is voor de kwalificatie daarvan niet relevant.

In de Kamerbrief laat de minister doorschemeren dat hij wat voelt voor een wettelijke fictiebepaling op basis waarvan een arbeidsrelatie als een arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt, tenzij. Oftewel, een rechtsvermoeden van ‘werknemer, tenzij’. Deze fictiebepaling zou met name de rechtspositie van kwetsbare werkenden, zoals platformwerkers, moeten versterken. Een generieke ‘werknemer, tenzij’ benadering zou echter strijdigheid met Europees recht kunnen opleveren.  Tegen die achtergrond acht de minister een sector- of functie-specifieke ‘werknemer, tenzij’- benadering kansrijker. Het is echter aan een volgend kabinet om een eventueel voorstel tot introductie van een rechtsvermoeden te doen.

Publicatiedatum: 10 februari 2021


Deel dit nieuwsbericht