Vakantiewoning geen vaste inrichting voor de btw

Vakantiewoning geen vaste inrichting voor de btw

Op 8 februari 2019 heeft de Hoge Raad arrest gewezen over het begrip vaste inrichting in de btw. Uit het arrest volgt dat een vakantiewoning op zichzelf geen vaste inrichting kan zijn.

Feiten

Twee natuurlijke personen (hierna: belanghebbenden) die in Duitsland wonen zijn gezamenlijk eigenaar van een vakantiewoning die is gelegen in een vakantiepark in Nederland. Zij verhuren de vakantiewoning en beschikken daarvoor niet over personeel in Nederland. De verhuur van de vakantiewoning vindt plaats via een verhuurkantoor. Het verhuurkantoor verhuurt de vakantiewoning op eigen naam, maar voor rekening en voor risico van belanghebbenden.

Belanghebbenden zijn van mening dat zij in Nederland over een vaste inrichting beschikken en daarom gebruik kunnen maken van de kleine ondernemersregeling. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbenden afgewezen.

Hoge Raad

Uit het arrest kan worden afgeleid dat het verhuurkantoor geen vaste inrichting van belanghebbenden is, alleen al vanwege het feit dat het verhuurkantoor niet van belanghebbenden afhankelijk is. Verder volgt uit het arrest dat een vakantiewoning op zichzelf geen vaste inrichting kan zijn. Wil sprake zijn van een structuur die geschikt is om een zelfstandige verrichting van de verhuurdiensten in Nederland mogelijk te maken, dan moet, aldus de Hoge Raad, de ondernemer in Nederland ook over eigen personeel en een structuur met een voldoende mate van duurzaamheid beschikken, in het kader waarvan de huurovereenkomsten kunnen worden opgemaakt of beslissingen van dagelijks bestuur kunnen worden genomen. Het gebruik dat door de ondernemer wordt gemaakt van de diensten van een zelfstandige tussenpersoon kan hier niet aan bijdragen.

Belang voor de praktijk

De Hoge Raad geeft in dit arrest belangrijke aanwijzingen over het begrip vaste inrichting in de btw. In de onderhavige zaak ging het om de vraag of de kleine ondernemersregeling van toepassing was. Of al dan niet sprake is van een vaste inrichting kan ook van belang zijn in verband met het bepalen waar de prestatie voor de btw wordt verricht, of dat de verleggingsregeling van toepassing is. De kleine ondernemersregeling wordt overigens per 1 januari 2020 vervangen door een facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling.

Publicatiedatum: 17 februari 2019


Deel dit nieuwsbericht