Wanneer geen recht op transitievergoeding bij ernstige verwijtbaarheid?

Wanneer geen recht op transitievergoeding bij ernstige verwijtbaarheid?

Krachtens artikel 7:673, lid 7, onder c BW is een werkgever geen transitievergoeding verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Maar wanneer is hiervan sprake? Op 24 juni 2022 is een uitspraak van de Hoge Raad gewezen over deze vraag.

Na eerdere waarschuwingen verzoekt een Hogeschool de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst van een senior docent bewegingsleer te ontbinden wegens grensoverschrijdend gedrag jegens studenten, zonder toekenning van een transitievergoeding. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst en verklaart daarbij voor recht dat de docent ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De docent heeft naar het oordeel van de kantonrechter geen recht op een transitievergoeding. Het Gerechtshof ’s Hertogenbosch vernietigt de beschikking van de kantonrechter echter en veroordeelt de Hogeschool tot het betalen van een wettelijke transitievergoeding. In cassatie verwijst de Hoge Raad op 17 juli 2020 de zaak vervolgens naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, omdat het oordeel van het Gerechtshof ’s Hertogenbosch onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.

Bij het behandelen van deze zaak verwijst het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden naar Woondroomzorg-arrest. Op basis van dit arrest geldt voor de toepassing van artikel 7:673, lid 7, onder c BW echter een hoge drempel. Een werknemer heeft alleen in uitzonderlijke gevallen geen aanspraak op een transitievergoeding. Het moet gaan om ‘evident’ (oftewel: overduidelijk, zonneklaar) ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.

Het hof oordeelt, dat de docent na eerdere waarschuwingen verwijtbaar heeft gehandeld door een biltik te geven aan meldster 1 en een (tweede) massage aan meldster 2. Deze gedragingen beoordeelt het hof echter niet als ernstig verwijtbaar. De massage als zodanig is weliswaar in strijd met het verbod van fysiek contact dat de Hogeschool hem in 2010 heeft opgelegd. Maar, de Hogeschool wist dat de docent desondanks massagelessen gaf. Dat diende een didactisch doel waarbij in het kader van het vakgebied van de docent de grenzen opgezocht werden. De hoge drempel voor toepassing van de uitzonderingsbepaling van artikel 7:673, lid 7, onder c BW is volgens het hof niet gehaald. De docent heeft recht op de transitievergoeding.

De uitspraak van het hof leidt een tweede maal tot cassatie. De Hogeschool stelt deze keer voor de Hoge Raad dat het hof de vuistregel heeft miskend dat naar de huidige maatschappelijke maatstaven seksueel grensoverschrijdend gedrag in een afhankelijkheidssituatie, zoals die van een docent jegens een leerling, in beginsel ernstig verwijtbaar handelen in de zin van art. 7:673, lid 7, onder c BW inhoudt. Inachtneming van de vuistregel betekent dat slechts onderzocht diende te worden of zich uitzonderlijke omstandigheden voordeden die tot afwijking van de vuistregel konden leiden, aldus de Hogeschool.

De Hoge Raad stelt dat bij de beoordeling of de uitzonderingsgrond van artikel 7:673, lid 7, onder c BW van toepassing is, de omstandigheden van het geval moeten worden betrokken voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag heeft geleid. Ook het handelen of nalaten van de werkgever wordt meegewogen. De Hoge Raad stelt dat het hof bij zijn oordeel niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting doordat het hof niet heeft geoordeeld dat een bepaalde omstandigheid niet relevant is. De Hoge Raad verwerpt daarom het beroep van de Hogeschool. Daarmee is de door de Hogeschool te betalen transitievergoeding definitief geworden.  

Publicatiedatum: 28 juni 2022


Deel dit nieuwsbericht