Hoe moet de belastingheffing over tekengeld voetballer worden vastgesteld?

Hoe moet de belastingheffing over tekengeld voetballer worden vastgesteld?

Eerder hebben wij bericht over de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2021 naar aanleiding van hoger beroep dat zowel door een in België gevestigde betaald voetbalorganisatie (hierna: BVO), als de inspecteur van de Belastingdienst was ingesteld.

De zaak draait om de vraag of in Nederland loonbelasting is verschuldigd over het tekengeld dat de Belgische BVO betaalde aan één van haar contractspelers, die was uitgeleend aan een Nederlandse BVO. Op basis van artikel 17 van het belastingverdrag tussen Nederland en België kwam het hof tot de conclusie dat Nederland heffingsbevoegdheid had over het tekengeld, omdat er een verband bestaat tussen het verrichten van werkzaamheden in Nederland en het ontvangen van het tekengeld. 

De uitspraak van het hof is voor de Belgische BVO aanleiding geweest om cassatie aan te tekenen. De Belgische BVO betoogt daarbij onder meer, dat:

  • Nederland naar nationaal recht (de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet Inkomstenbelasting 2001) niet kan heffen over het eenmalige tekengeld;
  • het hof ten onrechte artikel 17 van het belastingverdrag heeft toegepast in plaats van artikel 15 (loon uit dienstbetrekking). De Belgische BVO stelt daarbij dat artikel 17 alleen heffingsrechten aan de werkstaat toekent voor inkomsten uit sportevenementen met een kortstondig karakter. Ook als artikel 17 wel op het loon voor een heel seizoen zou kunnen zien, het nog steeds heeft Nederland volgens de Belgische BVO geen heffingsrechten omdat een ‘direct link’ tussen het tekengeld en de sportevenementen ontbreekt;
  • het in de naheffingsaanslag vermelde tijdvak (2010) niet strookt met het tijdvak waaraan het hof het tekengeld heeft toegerekend (seizoen 2010/2011). Het hof heeft ten onrechte niet van belang  geacht dat het naheffingstijdvak niet het gehele loontijdvak omvat waarop de betaling ervan betrekking had.

In zijn conclusie van 8 december 2021, die op 14 januari 2022 gepubliceerd is, pleit Advocaat-Generaal (Hierna: A-G) Wattel voor ongegrond verklaring van het cassatieberoep van de Belgische BVO. A-G Wattel meent dat het hof de Nederlandse wet niet onjuist heeft uitgelegd. Hij stelt dat het hof feitelijk aannemelijk heeft geacht dat het tekengeld een beloning is voor de persoonlijke sportprestatie die naar verwachting zal worden verricht in de contractperiode. Daarnaast stelt A-G Wattel dat de tekst van artikel 17 van het belastingverdrag geen steun biedt voor beperking van die bepaling tot enkelvoudige, althans kortstondige optredens van sporters en artiesten. Tot slot stelt hij ten aanzien de inhoudingsplicht, dat deze ontstaat op het moment van genieten. Aangezien het genietingsmoment in juli 2010 ligt en deze  maand geheel wordt omvat door het op de naheffingsaanslag vermelde tijdvak, slaagt het cassatiemiddel dat daarover is ingediend niet.

Het is afwachten of de Hoge Raad deze conclusie volgt.

Heeft u ook te maken met een grensoverschrijdende situatie en is niet duidelijk welk land heffingsbevoegd is? Aarzel dan niet om contact op te nemen met Antoine Roes (06 - 30 17 17 93  antoine@zekerfiscaal.nl).

Publicatiedatum: 19 januari 2022


Deel dit nieuwsbericht